Ruzie in Koetensloot














‘Maak dat je wegkomt!’ schreeuwt Meneer Meerkoet. Hij is ’t spuugzat. Al heel de middag pikt Buurman Koet met zijn witte snavel de mooiste waterplantjes uit de sloot om aan zijn kinderen te voeren. En nu pikt hij zelfs plantjes vlak bij hún nest, waar zijn drie eigen kleine koetjes luid piepend wachten op eten.
‘Blijf af, die plantjes zijn voor ons. Ga toch bij je eigen vuilnisbelt zoeken naar eten.’ Meneer Meerkoet wijst met zijn zwarte vleugel naar de berg drijvende takken even verderop, waaruit van alle kanten lege snoepzakjes, pakjes, blikjes en zelfs een plastic melkfles steken. ‘Dat is geen vuilnisbelt, maar ons huis’, koet Buurman boos en hoort zijn koetjes roepen: ‘Pápa, kom je … we hebben hónger!’

Buurman Koet pikt snel nog een paar kleine plantjes in zijn snavel en draait zich om om naar huis te gaan. Maar o jee, daar komt Mevrouw Meerkoet achter hem aan gerend: ‘Geef terug!’ Ze probeert de plantjes uit zijn snavel te trekken, maar Buurman is veel te sterk en trekt zijn bek niet meer open. ‘Ok, je vraagt erom’, zegt Mevrouw Meerkoet dan. Ze staat weer op uit het water en kijkt omlaag naar haar grijswit gestreepte voeten. Ze rent een rondje om haar buurman heen, klappert heel hard met haar vleugels, springt een klein stukje uit het water en dan … ‘Au’, krijst Buurman uit, ‘jij gemene rotkoet!’ Er loopt een dun streepje bloed over zijn witte voorhoofd.
Mevrouw Meerkoet begint te lachen en zegt: ‘Ik heb nu eenmaal de mooiste, langste én scherpste nagels van alle dames in deze sloot.’ Ondertussen raapt Meneer Meerkoet de plantjes bij elkaar die Buurman Koet van schrik uit zijn snavel heeft laten vallen. Maar precies als hij zich om wil draaien om ze naar zijn kinderen te brengen, hoort hij een enorm kabaal. Nu is het Buurvrouw Koet die over het water komt aanrennen.
Terwijl al het water om haar heen hoog opspat, roept ze: ‘En ík, ík heb de grootste én sterkste platvoeten van alle meiden in deze sloot!’ Ze springt bij Meneer Meerkoet op zijn rug en duwt zijn kop met haar grote linker platvoet onder water. Ze houdt ‘m daar net zo lang totdat hij de plantjes loslaat uit zijn snavel en ze door het water voorbij drijven.
‘Gaat ‘t, lieve Koet?’ vraagt Mevrouw Meerkoet bezorgd als haar man buiten adem boven water komt. Hij schudt ja, maar denkt nee. Hij is boos, ontzettend boos op Buurvrouw Koet. En roept: ‘Durf je wel, je buurman verdrinken met die lelijke grote platvoeten van je!’ ‘Ssst’, sust Mevrouw Meerkoet, ‘sst, doe maar rustig. Neem anders even een slokje water.’ Maar Meneer Meerkoet kijkt wel mooi uit en sist: ‘Zo lang zij in de buurt is, ga ik zelfs niet met het puntje van mijn snavel onder water. Mij te gevaarlijk.’

Ondertussen duwt Buurvrouw Koet haar man zachtjes met z’n kop onder water en spoelt het bloed van zijn voorhoofd. Ze zegt: ‘Kom, we gaan naar huis, naar onze kinderen.’ Terwijl ze naar hun nest zwemmen, zien ze de waterplantjes helemaal aan de overkant van de sloot drijven.
En dan opeens horen ze Mevrouw Meerkoet weer roepen. Niet boos dit keer, maar geschrokken: ‘Waar zijn onze kinderen?’ De drie meerkoetjes zijn niet in het nest, en ook in de verste verte niet in de sloot te vinden. ‘Koet, Koet en Koet, waar zijn jullie?’ roept meneer Meerkoet zo hard hij kan.
Buurvrouw Koet glimlacht naar haar man, die grijnzend zegt: ‘Ik zou ook weglopen met zulke ouders!’ Maar het lachen vergaat Buurvrouw en Buurman al snel als ze bij hun eigen nest aankomen. Het is óók helemaal leeg. ‘Oh nee, oh nee’, jammert Buurvrouw Koet, ‘onze kinderen zijn ook weg.’ ‘Koet, Koet en Koet, waar zijn jullie?’ roept Buurman Koet nu op zijn beurt door de sloot. Geen antwoord.

Even later zwemmen, rennen en vliegen Meneer en Mevrouw Meerkoet en Buurvrouw en Buurman Koet door de sloot. ‘Hebben jullie Reiger soms gezien?’, vragen ze ongerust aan elkaar. ‘Nee.’ ‘Nee.’ ‘Nee.’ ‘Nee, ik ook niet!’ Gelukkig zijn ze het daar tenminste over eens, want Reiger heeft vorige week van beide buren al een Koetje uit het nest gepikt en opgegeten.
Maar wat moeten ze nu doen? Stilletjes kijken de vier elkaar aan. En precies op dat moment horen ze uit de sloot verderop luid en vrolijk koetengejoel. ‘Ik hoor mijn koetjes’, roept Mevrouw Meerkoet. ‘En ik de mijne!’ koet Buurvrouw van geluk. En ook Meneer en Buurman halen opgelucht adem. Met z’n vieren tegelijk klimmen ze uit de sloot en rennen over het gras naar de volgende sloot.

Zes donzig zwarte meerkoetjes, met roodoranje snoetjes, sjezen daar spartelend door ’t water. ‘Tikkie, jij bent ‘m!’ roept Meerkoetje Eén tegen Buurkoetje Twee. En Buurkoetje Twee spurt achter Meerkoetje Drie aan. Zo hard dat hij over het water rent, zoals zijn papa en mama dat zo goed kunnen. ‘Let op, ik ga vliegen!’ roept hij dan heel stoer. Hij slaat zijn vleugeltjes uit, stuurt zijn koppie richting de wolken en strekt zijn voetjes naar achteren. En dan … pletsj, hij landt met zijn rode gezichtje op ’t water.
‘Doet ’t pijn?’ vraagt Meerkoetje Drie bezorgd.’ ‘Ja, au, mijn gezicht is gebroken!’ brult Buurkoetje Twee. Waarop Drie zich snel omdraait en naar hem toe komt zwemmen. Maar als ze vlak bij hem is, schiet Twee in de lach en raakt haar vleugel aan met zijn snavel: ‘Haha, gefopt! Tikkie, jij bent ‘m!’ Bulderend van de lach rolt hij over de leliebladeren in het water. En de andere meerkoetjes bulderen met hem mee. Alleen Meerkoetje Drie kijkt een beetje boos. Heel eventjes maar en dan schiet ook zij in de lach: ‘Hihi, jij bent toch best een grappige Buurkoet!’









Ze zouden wel heel de middag met elkaar willen spelen, de zes kleine meerkoetjes. Maar dan opeens zien ze hun vaders en moeders de sloot in springen.
-‘Wat komen jullie hier doen?’ vraagt Buurkoetje Eén.
-En Meerkoetje Twee vraagt: ‘Zijn jullie al klaar daar?’
-‘Waarmee?’, wil Meneer Meerkoet weten.
-‘Met ruziemaken en vechten, waarmee anders?’
-‘Niet zo brutaal, jij!’ spreekt zijn vader streng. ‘En nu alledrie mee naar huis.’

-‘En jullie ook’, zegt Buurvrouw Koet tegen haar kinderen.
-‘Wat gaan we eten dan?’, vraagt Buurkoetje Twee.
-Zijn vader denkt aan de knapperige waterplantjes die hij in de strijd is verloren en zegt: ‘Vandaag gaan jullie vandaag zónder eten naar bed. Voor straf, omdat jullie zijn weggelopen.’
Jammerend lopen de drie Buurkoetjes achter hun vader en moeder aan door het gras. Terug naar hun eigen sloot.
Iets verderop lopen ook de drie Meerkoetjes braaf achter hun ouders aan.
Maar als ze even later allemaal naar hun eigen nest zwemmen, draait Meerkoetje Twee zich om en vraagt: ‘Zullen we morgen wéér samen spelen?’ ‘Ja!’, roepen de andere vijf koetjes in koor. ‘Tot morgen!’

Informatie over de Meerkoet

Geen opmerkingen: